Wat kinderdagverblijven, fysieke activiteit en een gezond dieet gemeen hebben
25 maart 2021
Onze genen hebben een grote invloed op wie we zijn en hoe we eruit zien. Het zal geen grote verrassing zijn als ik zeg dat naast onze genen ook onze omgeving hier een invloed op heeft. We weten bijvoorbeeld allemaal dat twee hele slanke mensen een grotere kans hebben om kinderen te krijgen die ook slank zijn. Maar dat dit niet altijd zo hoeft te zijn. Als kinderen van hele slanke ouders eetgewoontes aanwennen die zich kenmerken door te veel zoet en vet eten kunnen ze ook overgewicht ontwikkelen.
Waarschijnlijk is de verrassing groter als ik zeg dat de manier waarop onze genen tot uiting komen veelal niet ons hele leven lang hetzelfde blijft en dat onze omgeving hier ook een invloed op heeft. Inderdaad, onze interacties met onze omgeving zijn van invloed op de manier waarop onze genen tot uitdrukking komen. Hoewel ons DNA materiaal precies hetzelfde blijft, verandert de expressie van onze genen onder invloed van onze omgeving.
Voor een deel is dit logisch goed te volgen. Sta er maar eens bij stil dat er een redelijke kans is dat ouders met een groot muzikaal talent kinderen krijgen die ook muzikaal getalenteerd zijn. Toch zal dit talent niet goed of niet volledig tot uitdrukking komen als de kinderen niet de kans krijgen of niet de inzet hebben om zich muzikaal te ontwikkelen.
Maar het is niet alleen dit directe effect waar ik op doel. Onze omgeving heeft ook via onze lichaamscellen een indirecte invloed op onze genen. Iedere cel in ons lichaam – of het nu een hersencel, een darmcel, een huidcel, of een ander soort cel is – bevat precies hetzelfde DNA materiaal. De manier waarop deze cellen zich ontwikkelen en functioneren, verschilt omdat in al deze cellen verschillende stukjes van ons DNA materiaal geactiveerd worden. Zonder dieper in te gaan op de manier waarop dit werkt, kun je op basis van deze eigenschap begrijpen dat veranderingen van lichaamscellen door omgevingsfactoren een effect kunnen hebben op de manier waarop het DNA materiaal wat in deze cellen ligt opgeslagen tot uiting komt.
Verschillende cellen reageren verschillend op dezelfde omgevingsfactoren. Zo worden diverse lichaamscellen en hersencellen bijvoorbeeld op verschillende manieren beïnvloed door het voedsel dat we eten en de fysieke activiteiten die we uitoefenen, terwijl andere cellen hier helemaal niet door beïnvloed worden. Onze eetgewoontes en lichamelijke activiteiten zijn medebepalend voor ons lichaamsgewicht. In onze hedendaagse samenleving is overgewicht een steeds verder toenemend probleem. Overgewicht verhoogt het risico op uiteenlopende aandoeningen. Denk bijvoorbeeld aan het risico op hart- en vaatziekten, diabetes, gewrichtsproblemen of psychische problemen. Hoewel uit onderzoek is gebleken dat zowel overgewicht als de genoemde aandoeningen voor een deel door genetische factoren bepaald worden, biedt dit onvoldoende verklaring voor de grote toename van deze problematiek in de afgelopen decennia. Er zijn diverse aanwijzingen dat veranderingen in genetische expressie onder invloed van omgevingsfactoren een aanvullende verklaring kunnen bieden. Zo zijn er bijvoorbeeld indicaties dat overgewicht de expressie van genen in sommige gevallen op zo’n manier kan beïnvloeden dat Diabetes type 2 wordt ontwikkeld. Dit betekent dat het zo kan zijn dat iemand die op basis van zijn of haar DNA materiaal normaal gesproken waarschijnlijk geen Diabetes type 2 zou ontwikkelen, deze ziekte toch krijgt als een gevolg van zijn of haar interacties met de omgeving.
Je zou kunnen stellen dat ons DNA materiaal de noten biedt waarmee we muziek kunnen maken, maar dat onze omgeving bepaalt welke muziek er zal worden gespeeld.
De reden waarom ik je dit vertel is omdat dit ons kan helpen bij de ontwikkeling van veerkracht en tevens een waardevol perspectief kan bieden voor positieve proactieve benaderingen. Laten we hier wat dieper op in gaan.
Carol Dweck, Professor in de psychologie, heeft onderzocht in welke mate overtuigingen over intelligentie van invloed zijn op prestaties. Uit de onderzoeken van deze wetenschapster kwam naar voren dat mensen die geloven dat intelligentie een eigenschap is die kan toenemen – mensen met wat Dweck een ‘growth-mindset’ noemt – veerkrachtiger omgaan met moeilijke of onoplosbare vraagstukken dan mensen die geloven dat intelligentie een vaststaande aangeboren eigenschap is. Ze beschrijft dat mensen die geloven dat hun intelligentie vast staat, bang zijn dat ze niet intelligent genoeg zijn en vooral op zoek zijn naar bevestiging dat ze wel voldoende intelligent zijn. Ze willen graag voorkomen dat ze dom lijken. Mensen die geloven dat hun intelligentie kan toenemen, maken zich minder zorgen over hoe slim of dom ze lijken te zijn. Deze mensen zien in een moeilijk vraagstuk vooral een uitdaging en een kans om hun intelligentie te vergroten.
Als we accepteren dat ons genetische materiaal wel invloed heeft op wie we zijn, maar ons niet definieert – dus als we accepteren dat we zo flexibel zijn dat zelfs de manier waarop ons genetisch materiaal tot uiting komt zich kan aanpassen – geven we onszelf mentaal de ruimte en de argumenten om invloed uit te oefenen op onze ontwikkeling en de manieren waarop we met onze omstandigheden omgaan. Het geeft ons de ruimte om problemen en complexe vraagstukken niet langer als bedreiging te zien maar als een kans om iets nieuws te leren. We krijgen de kans om onszelf uit te dagen en bloot te stellen aan nieuwe ervaringen en omstandigheden die onze natuurlijke sterke punten het beste tot hun recht laten komen. Er ontstaan nieuwe redenen om grensverleggende initiatieven op te zetten en nieuwe paden te bewandelen.
Laat me een voorbeeld geven. Onderzoekers gebruiken vaak tweelingparen om te onderzoeken in welke mate genetische factoren en omgevingsfactoren van invloed zijn op onze eigenschappen. Tweelingparen worden hiervoor bestudeerd omdat eeneiige tweelingparen 100% identiek genetisch materiaal bezitten en twee-eiige tweelingparen – net als gewone broers en zussen – ongeveer 50% van hun genetisch materiaal delen. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat onze cognitieve vaardigheden – dit zijn de vaardigheden die te maken hebben met bijvoorbeeld ons vermogen om te leren, denken en onthouden – voor een belangrijk deel genetisch bepaald zijn. Bovendien is gebleken dat onze cognitieve vaardigheden zich vooral gedurende onze vroege jeugd ontwikkelen en vervolgens redelijk stabiliseren. Dit betekent dat de grootste positieve omgevingsbijdrage aan de cognitieve vaardigheden van mensen kan worden geleverd op jonge leeftijd. In 2012 publiceerde Tucker-Drob een onderzoek dat duidelijk maakte hoe groot positieve omgevingsbijdragen kunnen zijn voor de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden bij kinderen. Tucker-Drob onderzocht welke invloed kinderdagverblijven hebben op de standaard cognitieve testscores van kinderen. Hiervoor bestudeerde hij 1200 tweelingen (600 tweelingparen) afkomstig uit gezinnen met verschillende achtergronden in Amerika. De conclusie van het onderzoek was dat kinderen uit gezinnen die behoren tot minderheidsgroepen en gezinnen met een lagere sociaal economische status het grootste voordeel hadden van bezoeken aan een kinderdagverblijf. De reden hiervoor was dat deze kinderen thuis en in hun directe omgeving minder mentaal gestimuleerd werden dan kinderen uit rijkere gezinnen. Kinderdagverblijven boden voor deze kinderen dus een stimulerende omgeving die ze elders niet kregen. Om je een idee te geven hoe groot het effect was wil ik twee cijfers uit het onderzoek met je delen. Voor tweelingen die waren ingeschreven op een kinderdagverblijf werd de variatie in testscores voor circa 45% bepaald door omgevingsfactoren. En voor tweelingen die niet waren ingeschreven op een kinderdagverblijf werd deze variatie voor circa 70% door omgevingsfactoren bepaald. De bevinding dat een inschrijving bij een kinderdagverblijf ervoor zorgt dat de invloed van genetische factoren groter lijkt te worden is in dit geval logisch goed te volgen. Als kinderen tijdens de jaren waarin hun cognitieve vaardigheden het sterkste ontwikkelen niet voldoende mentaal gestimuleerd worden, zullen ze hun maximale genetische potentieel nooit bereiken. Een omgeving die zich kenmerkt door stress en een gebrek aan stimulansen zorgt ervoor dat de expressie van genen wordt tegengehouden. Als kinderen echter voldoende mentale stimulatie krijgen, zullen de mogelijkheden die in hun genen besloten liggen veel beter benut worden. Verschillen in testscores worden minder afhankelijk van omgevingsfactoren en de effecten van genetische factoren worden meer zichtbaar.
Op basis van deze voorbeelden wordt duidelijk dat onze maatschappij grote kansen heeft voor positieve proactieve benaderingen als het gaat om het stimuleren van lichaamsbeweging (vooral nu met de voortdurende Coronamaatregelen), het aanleren van gezonde eetgewoontes, en het leveren van bijdrages aan de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen. Maar deze voorbeelden zijn willekeurig en de kansen zijn eindeloos. Welke kansen voor positieve proactieve benaderingen zie jij voor jezelf? En voor je team of organisatie?
Geraadpleegde bronnen:
C.S. Dweck. “Self-Theories: Their Role in Motivation, Personality, and Development”. Psychology press, 2000.
Elliot M. Tucker-Drob. “Preschools Reduce Early Academic-Achievement Gaps: A Longitudinal Twin Approach”. Psychological Science, 2012